strijken

{{strijken}}{{/term}}

I 〈onovergankelijk werkwoord〉

1 [zich laten gladmaken] se repasser

2 [gaan langs, over] raser

♦voorbeelden:

1   een koksmuts strijkt moeilijk • une toque de chef se repasse difficilement

2   de zwaluwen strijken over het water • les hirondelles volent au ras de l'eau

¶   met de prijs gaan strijken • remporter le prix

II 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉

1 [met een strijkende beweging aanraken] effleurer

2 [(textiel) gladmaken] repasser (qc.)

♦voorbeelden:

1   met de hand langs zijn kin strijken • se caresser le menton

     iemand over de haren strijken • caresser les cheveux de qn.

2   het strijken • le repassage

→ {{link=hand}}hand{{/link}}

III 〈overgankelijk werkwoord〉

1 [met een strijkende beweging verplaatsen, veranderen] étaler (sur)

2 [laten zakken] (a)baisser

3 [bespelen] 〈m.b.t. snaren〉 frotter

♦voorbeelden:

1   mosterd over de kaas strijken • étaler de la moutarde sur le fromage

2   sloepen strijken • mettre les embarcations à la mer

     de vlag strijken • amener le drapeau

3   een bas strijken • jouer un air sur une contrebasse

¶   geld naar zich toe strijken • ramasser de l'argent

     de haren uit zijn gezicht strijken • écarter les cheveux de son visage

     kreukels uit het papier strijken • défroisser le papier

Deens-Russisch woordenboek. 2015.